Inventiehoorn (natuurhoorn) met tien wisselbeugels en bijhorende kist, F.-J. Van Engelen, Lier, ca. 1845.
Op oude hoorns zonder ventielen kon men slechts enkele tonen juist spelen. Om meer tonen te kunnen spelen plaatste men in het begin van de 18de eeuw wisselbeugels met verschillende diameters tussen de hoorn en het mondstuk om zo de hoorn te verlengen en dus meer tonen te kunnen spelen. Hiervoor moest men weliswaar voortdurend beugels omwisselen. Na 1760 werd in het midden nog een uitschuifbare beugel geplaatst, om bij elke wisseling de grondtoon te kunnen stemmen. Deze hoorn heette in het Duits ‘Inventionshorn’ en bood voor het eerst de virtuoze mogelijkheden die nodig waren voor concerti, kamermuziek en moeilijke orkestsolo's. De inventiehoorn zonder ventielen bleef tot na het midden van de 19de eeuw in gebruik.