Pauk, C. Mahillon, Brussel, ca. 1880.
Tot het begin van de 19de eeuw waren pauken de gebruikelijke begeleidingsinstrumenten van trompetten. Ze gaven niet alleen het ritme aan, maar speelden ook een soort baspartij. Ze werden altijd per twee gebruikt en werden daarom gestemd in de tonica en de dominant. In de toonaard van C (do) is dat C (do) en G (sol). Ook in het orkest werden ze in de regel altijd samen met trompetten gebruikt. In de eerste decennia van de 19de eeuw lieten componisten pauken af en toe ook afzonderlijk spelen, en tegen het midden van de eeuw werden het vrij zelfstandige instrumenten. Ze werden wel nog altijd paarsgewijs gebruikt, of met toevoeging van een derde pauk die dan de subdominant speelt, F (fa) in de C (do)-toonaard. Naar het einde van de eeuw worden vaak vijf pauken voorgeschreven.